Op water en brood naar
Brest
Het Volk; zaterdag 05 juli 2008
In wat eens een huis was, lijkt een licht
gebogen staande man zijn fiets op te pakken.
Buiten het gras en onkruid is er niets te
zien. Zelfs geen dak. "Hier heb ik een paar keer overnacht. Ook toen",
zegt Leo van Batenburg. De afgelopen winter, waarin darmkanker, longkanker en
leverkanker de aanval openden op zijn eens zo sportieve lijf, heeft een broze
man van hem gemaakt. Hij vertelt zijn verhaal met zachte stem. Ingetogen en
zonder stoere of grote woorden. Het epos wordt er alleen maar indrukwekkender
door.
Hij vertrok op een maandag. Op de ochtend van de derde september 1956.
"Mijn stiefmoeder zei: 'Nou tot volgende week. Kijk goed
uit.' Mijn vader was op het land aan het werk. Dat was het." Met
een pakketje brood en dertig gulden op zak, vertrok Leo van Batenburg die
ochtend vanuit Bosschenhoofd (Seppe) op weg naar startplaats Parijs. Met de
fiets. "Ik wist niet beter. Ik had in die tijd ook in de Limburgse mijnen
gewerkt. Ook daar ging ik vanuit Bosschenhoofd met de fiets naar toe. 180
kilometer heen. 180 kilometer terug. Ik fietste graag."
Zo had hij de Antwerpse fietsclub De Zwaluw leren kennen. Van de Belgen hoorde
hij over Parijs-Brest-Parijs. "Ik dacht: dat ga ik ook doen." In zijn
eentje naar Parijs gaan, was geen punt. "Dat had ik al een aantal keren
eerder gedaan om naar de aankomst van de Tour te kijken. Zodoende kende ik ook
dat huis. Langs de doorgaande weg stonden meer van dit soort kotten. Er woonde
niemand meer. Er zat geen dak meer op, maar er was een kelder. Zo had je toch
een dak boven je hoofd." Het meegekregen brood was voor de Franse grens al
op. "En die dertig gulden was ook veel te weinig." Hij wist al wat
hem te wachten stond: "Honger lijden." Voor een kwartje kon hij nabij
de startplaats aan de Port Saint Cloude een slaapplaats vinden in een
kazerneachtig gebouw. "Zonder lakens, want dat was een dubbeltje
extra."
's Avonds om tien uur ging voor de deur van Brasserie Aux Trois Obus de 1200
kilometer lange rit van start. "In het donker Parijs verlaten, was geen
punt. Je volgde de meute." Voor het overige werd het een eenzame, stille
tocht. "Ik reed meest alleen." Er reed ook een Nederlandse ploeg mee.
"Onder leiding van meneer Koks uit Breda."
Ze waren met de auto naar Parijs gekomen. "Ik kende die meneer.
Je maakt een praatje, maar meer ook niet." Waarom hij niet met hun mee had
kunnen rijden? Van Batenburg weet het niet meer. "De auto zal wel vol
gezeten hebben." Het deerde hem niet. Net zo min als de honger hem kon stoppen.
"Voor vijf cent kon je bij de bakker een Frans broodje kopen en de
organisatie verkocht soep voor een kwartje. Dat nam ik af en toe." De
tocht voerde langs diverse stempelposten. Eentje staat hem nog helder voor de
geest. "Zoals de meeste was de post een restaurant. Er zat een groep
Belgen te eten. Een liet zijn bord met biefstuk en friet half opgegeten achter.
Hij ging aan de bar nog wat drinken. Ik keek naar die halve biefstuk en die
frietjes en dacht: wat zal ik doen? Kan ik dit wel maken? Ik had vreselijke
honger. Ik twijfelde. Tot na een tijdje de ober het bord meenam. Had ik weer
niets."
Verder ging het op de broodjes van vijf cent en gratis getapt water. "Oh,
ja. Een keer kreeg ik van iemand een citroen." Slapen deed hij amper. Dat
was zonde van de tijd. "Ik wilde zo snel mogelijk weer terug zijn in
Parijs." Een keer maakte hij contact met een Franse deelnemer. "We
fietsten samen een stuk op en hij wist een schuurtje waar we even konden gaan
liggen. Hij bood me ook een glas wijn aan. Daar viel ik prompt van in slaap. Geschrokken werd ik na een paar uurtjes wakker. Voor
hetzelfde geld had ik daar de hele nacht gelegen." Dat kon niet. Van het
keerpunt in Brest bij hotel Des Voyageurs herinnert hij zich weinig meer.
"Al die steden leken op elkaar. Brest was geen speciaal iets. Gewoon weer
een stempelpost en doorgaan." Op water en brood terug naar Parijs.
Na drie etmalen kwam Parijs weer in zicht. Of beter gezegd niet in zicht.
"Het was donker en ik was bang dat ik de finishplaats aan de Porte Saint
Cloud niet kon vinden. Daarom heb ik me maar aangesloten bij een groepje
Fransen. Die kenden de weg immers." Hij heeft er nog een beetje spijt van.
"Als ik in mijn eigen tempo door had kunnen fietsen, was ik in de top tien
geëindigd. Die Fransen stopten op het einde om de haverklap. Moesten ze weer
even rusten." Even na middernacht bereikte hij na 74 uur en acht minuten
de finish. Als nummer 35. "Ik liep die Fransen achterna naar een zaaltje.
Ik kreeg een speldje en voor het overige was het au revoir." Daar stond
hij dan. Geen welkomstcomité. Geen fanfare.
Van zijn laatste uitgespaarde kwartjes kocht hij een kopje soep en een laatste nachtje in de kazerne. "De andere dag hoorde ik
wel dat ik de eerste Nederlander was die Parijs-Brest-Parijs ooit had uitgereden."
Trots straalt af van zijn broze gezicht.
Vervolgens ging hij weer gewoon op de fiets naar huis. Hij overnachtte in het
huis zonder dak en was de middag erop terug in Bosschenhoofd. De ontvangst was
lauw. Niemand die hem om de nek vloog. "Mijn vader zei alleen: 'Je kunt zien dat je ermee geleden hebt.' Ik was tien kilo
afgevallen." Het leven ging weer zijn gangetje. De mijnen, later de grote
vaart (Holland-Amerika Lijn), de amateurkoersjes.
Een vraag blijft terugkeren: waarom wilde hij zo graag Parijs-Brest-Parijs
rijden? Leo van Batenburg haalt de schouders op. "Ik hield van fietsen. Zo
kwam je nog eens ergens. Ik reed overal heen. Zo ben ik ook in Zwitserland
geweest. Je had geen geld om het anders te doen. Eigenlijk was het een
armoedige manier om nog iets van de wereld te zien."